Wie werkelijk op zichzelf wil vertrouwen moet volkomen vrij zijn om aan de eisen van de vrijheid te kunnen voldoen:

  1. Vrij zijn om in alle omstandigheden te doen wat we kunnen en willen doen.
  2. Vrij zijn om altijd datgene te kunnen doen wat we willen doen
  3. Vrij zijn om te verlangen om dat te doen wat ons…
  4. … de werkelijke en ultieme vrijheid brengt

Als we al deze stadia van vrijheid zelf in handen zouden hebben dan zouden we helemaal op ons zelf kunnen vertrouwen. We zouden alles kunnen wat we willen. Alle touwtjes in handen hebben. We zouden dan helemaal en volledig vrij zijn. In werkelijkheid hebben we de touwtjes niet in handen. Kunnen we niet alle omstandigheden bepalen, kunnen we niet alles wat we zouden willen en we verlangen beslist niet altijd datgene wat ons werkelijk vrij zou maken. Integendeel… We doen van nature juist datgene wat ons nog verder drijft van de ultieme vrijheid. We zijn van nature slaaf van ons eigen ego dat uit alle macht en vaak ten koste van anderen probeert om die vrijheid te bereiken. En zo zijn we op weg naar onze ondergang.

Daarom is het zo bijzonder dat Paulus ons in Galaten 5:1 oproept om vast te staan in de vrijheid waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt. Dat betekent dat we vrij zijn! Zijn wil in ons dagelijks leven is dat we vrij zijn. Jezus Christus heeft ons met Zijn leven vrijgekocht om vrij te zijn van de slavernij van ons eigen ego. Of zoals de Bijbel dat uitdrukt: van ons vlees. We zijn daarom niet meer van ons zelf. Maar van Christus.

De munt van vrijheid heeft twee kanten: de ene kant is de genade van God en de andere kant is ons geloof, ons vertrouwen in deze genade.

Paulus zegt het in Galaten 2:20 zo: “Ik ben met Christus gekruisigd: en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God.” Wie van Christus zijn, hebben dit vlees, ons ego, met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd. Ons nieuwe leven als christen begon met het overgeven van ons IK, van ons ego aan Hem. Zeggen dat je met Christus bent gestorven is belijden dat je een zondaar bent. Dat je Zijn kruis nodig hebt. Als je dit belijdt en gelooft dan sterft je eigen IK, je ego. Wat dan overblijft is Christus die in ons leeft. Dan is het niet meer onze wil maar Zijn wil en zijn het niet meer onze verlangens maar die van Christus. Paulus roept ons dus op om vast te staan in de vrijheid waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt.

Een paar verzen verderop lezen we hoe we vast kunnen staan in deze vrijheid. Namelijk: “… door de Geest, uit het geloof, verwachten wij de hoop van de gerechtigheid.” (Galaten 5:5) Als vrije mensen leven we door de Geest uit het geloof. Geloof is het vertrouwen in Hem en op Hem. Geloof is het van Hem verwachten. Geloof is in vertrouwen Zijn wil doen omdat we het al ontvangen hebben. Geloof is onze kant van het verhaal van de vrijheid. De munt van vrijheid heeft twee kanten: de ene kant is de genade van God en de andere kant is ons geloof, ons vertrouwen in deze genade. Christus-vertrouwen is wandelen door de Geest. Vers 25 van Galaten 5 besluit met: “Als wij door de Geest leven, laten wij dan ook door de Geest wandelen.” Als je hart rust in de beloften van Christus, wandel je door de Geest. En leef je niet met zelf-vertrouwen maar met Christus-vertrouwen.